Wissen, de scheuten van de wilg
De vruchtbare, natte grond bij Stokkem is erg geschikt voor de wissenteelt. Tot 2020 was er nog een wilgenveld. De wilgen stonden er in lange rijen en dicht bij elkaar, om zijtakken bij de scheuten te vermijden. In de winter, bij de oogst, hakten de telers de ‘tenen’ vlak boven de grond af. Zodat het jaar erna nieuwe wissen konden uitschieten.
‘Struipen’ voor gevorderden
De vlechters gebruikten de ongeschilde wissen met donkerbruine schors voor ruwe manden. Voor fijn werk zetten ze de tenen nog tot mei of juni in het water. Zo kwam de schors er makkelijker af. Dat stropen, of op z’n Stokkems ‘struipen’, was vooral vrouwenwerk. Met één krachtige haal van het schilijzer pelden ze de schors van het witte hout af. Daarna busselden ze de tenen om ze te laten drogen.
Het struipen moest snel gaan. In mei kwamen alle handen van pas. Ook de kinderen bleven vaak thuis van school om mee te helpen.
Een levensgrote versie van dit beeldje is te zien in het dorp, op de hoek van de Rechtestraat en de Maasstraat.
Stokkemse manden gaan internationaal
In de 19e eeuw vlochten de korvers vooral manden voor de Waalse hoogovens en voor het transport van boter en Haspengouws fruit. Daarmee reisden de manden tot in Keulen en Engeland. Vanaf de 20e eeuw gingen de korvers over naar fijner werk, maar dat brak nooit door in Stokkem.
Stokkemse korversschool, uniek in België
Vanaf 1900 begon de mandenmakerij achteruit te gaan. Om het tij te keren, startte pastoor Hennekens in 1922 met de Teen- en Rietvlechtschool. De enige korversschool van België leidde jongeren in 3 jaar op tot volleerde vlechters.
Toch bleef de verwachte heropleving uit. Plastics vervingen wissen en riet, en de Limburgse vlechters konden niet op tegen hun concurrenten in de lageloonlanden. Ze doken massaal de mijnen in, waar ze veel meer konden verdienen. Kort na de Tweede Wereldoorlog zwaaide de school haar laatste leerling uit.
Eenvoudige werktuigen
De vlechter heeft niet veel gereedschap nodig. Met een mal geeft hij de mand de juiste vorm. Met een priem zet hij zijn werk vast op een laag, afhellend tafeltje. Voor het ultrafijne werk splijt hij de wissen met een kliefhoutje in 3 of 4 smalle repen. En met een veegmes snijdt hij achteraf de overtollige stukjes wis af.